‘Hokjesdenken; we doen het allemaal, bewust en onbewust. Het categoriseren helpt ons namelijk om de wereld wat simpeler te zien. We plakken er een definitie op en dat geeft ons richting en houvast. Als we bijvoorbeeld een object zien met een rugleuning, vier poten en een zitvlak dan weten we dat het object in kwestie een stoel betreft. Daarnaast weten we dus dat een stoel hoofdzakelijk wordt gebruikt om erop te zitten en in een enkel geval een handig opstapje kan zijn voor die bovenste plank in de kast waar je niet bij kan. Simpel. Praktisch. Handig.
In de geneeskunde maken we ook gebruik van hokjesdenken en patroonherkenning. Zo weten we dat een mogelijke diagnose bij een hoestende patiënt met koorts waarbij je bij auscultatie van de longen eenzijdige afwijkingen vindt een longontsteking is. En we doen dit niet alleen met ziektebeelden, maar ook met patiëntcategorieën. Een patiënt met parkinson is immers bij een neuroloog beter op zijn plek dan bij een gynaecoloog en een cardioloog heeft nou eenmaal meer verstand van hartklepafwijkingen dan een orthopeed. Helpend dus.
Maar wat als een patiënt niet past in een van de bekende hokjes?
Tijdens mijn ziekenhuisstage was ik betrokken bij een dergelijke patiënt. Hij lag op dat moment op de intensive care, was net ontwaakt uit een comateus toestandsbeeld en stabiel genoeg om over geplaatst te worden naar een verpleegafdeling in het ziekenhuis. Er was sprake van traagheid in het denken en handelen met desoriëntatie en geheugenstoornissen waarbij het EEG (‘hersenfilmpje’) ook een vertraagd beeld liet zien. Een neurologisch beeld dus, waarschijnlijk postcomateus. Wellicht een passende patiënt voor de afdeling neurologie? Echter was het zo dat het comateus toestandsbeeld waarschijnlijk veroorzaakt was door een te laag glucose in het bloed, een hypoglycemisch coma. Zou deze patiënt dan beter op zijn plek zijn bij de afdeling interne geneeskunde? Echter was de diagnose niet helemaal zeker, omdat er mogelijk ook sprake was van langdurig alcoholmisbruik en een eerdere psychotische ontregeling. Zou verdere behandeling op een psychiatrische afdeling dan meer passend zijn? Alleen was er op dat moment geen sprake van alcoholmisbruik of psychotische kenmerken. Zoals je merkt was het een enorme zoektocht om een passende plek voor deze patiënt te vinden.
Als specialist ouderengeneeskunde (in opleiding) zie ik dagelijks patiënten die niet in maar één van de bekende hokjes te plaatsen zijn. Sterker nog, ik denk dat dit voor het gros van onze patiënten zo is. En ik vind dat fantastisch! Het maakt mijn werk onvoorspelbaar en gevarieerd.
Zo herinner ik me nog aan een patiënte uit het verpleeghuis, een excentrieke dame met een bipolaire stoornis, parkinson en in de voorgeschiedenis nierstenen. Bij haar was het altijd puzzelen. Zo ben ik eens bij haar geweest omdat ze pijn had in haar flank. Mogelijk na een val maar zij sprong in de anamnese zo van de hak op de tak dat ik dit niet met zekerheid kon zeggen. Zou zij nu pijn hebben na de val of had zij wellicht opnieuw nierstenen of was er misschien iets heel anders aan de hand? En waarom was ze eigenlijk gevallen; was dat gerelateerd aan haar parkinson, heeft ze zichzelf overschat in een impulsieve bui, is zij gestruikeld over een van de vele verzamelde voorwerpen in haar kamer of is het vallen misschien een symptoom van iets anders?
Ook ik denk dus graag in hokjes, maar het liefst wel in verschillende hokjes tegelijk.’
Deze blog is geschreven door Anne Hiddink. Anne is tweedejaars aios ouderengeneeskunde en werkzaam op de afdeling neurologie van het Slingeland ziekenhuis in Doetinchem.
Lees ook de andere blogs van Anne